Armenzorg

Van oktober 2023 tot en met het einde van het jaar is er in de vitrines van het Historisch Archief een expositie te zien over de armenzorg in onze gemeente. Hier vindt u foto's en documenten die het onderstaande artikel ondersteunen. Interesse? Kom vooral even een kijkje nemen. Tijdens openingstijden van de gemeente bent u welkom.

Eene Trientje de Vries, zijnde blind en sukkelende, geheel buten staat om ene enkelen cent te kunnen verdiende, behorende tot den Doopsgesinde Gemeente te Sappemeer, ontvangt slechts een gulden per week van gemelde Diakonie, moet hiervan per week afdragen 16 centen voor inwoning, 10 centen voor zeep en wasschen 25 centen voor turf. Hou dus over om melk brood, koffij, aardappels enz. te kopen 50 centen, twelck naar mijn inzien en volgens haar bitter klagen niet toereikende is om te kunnen leven. Weshalve ik U verzoek gemelde diakonie te gelasten om gemelde vrouw ruimen te mogen bedelen.

Armoede is van alle tijd. Oók in Nederland. Oók in Midden-Groningen. Van armenhuizen vroeger, tot de Voedselbank van nu. In dit artikel gaan we dieper in op de geschiedenis van de armenzorg.

Nederland voor 1870

Voor 1870 wonen de meeste mensen in Nederland op het platteland en in kleine dorpen. Steden kunnen alleen bestaan als er genoeg voedsel is. Stedelingen zijn immers afhankelijk van de markt. Veel mensen zijn dus boer of werken voor een boer in de seizoensarbeid. Heb je een talent, dan kan je ook aan huis werken. Je kan dan spullen maken of repareren.

Veel van onze voorouders hebben het echter moeilijk. Er is niet voldoende voedsel, kleding of brandstof. Daarnaast heeft lang niet iedereen een fatsoenlijk huis. Een mislukte oogst, oorlog, het maakt het allemaal niet beter. Regelmatig is er hongersnood. Is dit het geval, dan ben je afhankelijk van de kerk en particuliere instellingen. Zonder hulp overleef je het niet. Maar veel stelt de armenzorg niet voor. Het geven van aalmoezen wordt voornamelijk uit eigen belang gedaan. 
Die diaconieën, die zorgen voor de armenzorg, hebben verschillende bronnen van inkomsten, maar deze verschillende uiteraard per plaats. Zo wordt er onder andere gecollecteerd bij begrafenissen en heeft men inkomsten uit van via de overheid ontvangen boetes. Maar er worden ook lakens verhuurt voor over de doodskist bij begrafenissen. Daarnaast zijn er ook collecten in de kerk, staan er collectebussen in bijvoorbeeld herbergen en komen er losse giften binnen. Bij nood gaat men ook wel langs de huizen.
Maar ook heeft men inkomsten uit de eigendommen van bewoners. Waardevolle bezittingen worden afgenomen, maar ook huisraad en kleding neemt men mee. En ook wanneer een bewoner een erfenis ontvangt, gaat deze naar de diaconie.
Aan het begin van de 19e eeuw ontvangt ongeveer 40% van de bevolking ondersteuning van de armenzorg.

Honger, gebrek aan kleding of geen goed huis, zorgen voor een slechte hygiëne. Hierdoor zijn mensen meer vatbaar voor ziekten. Regelmatig is er een epidemie van cholera, pokken of tyfus. En sterft de kostwinner van een gezin, dan kan de achterblijvende weduwe vaak niet in haar eigen levensonderhoud voorzien. Laat staan die van haar kinderen. Kinderen belanden daardoor bij andere gezinnen of in weeshuizen.

De industriële revolutie

Vanaf 1870 veranderen de levensomstandigheden. Maar niet persé in positieve zin. Het is de tijd van de industriële revolutie. De productie verhuist naar de steden, waar de fabrieken staan. Dit zorgt ervoor dat ook de mensen naar de steden trekken. Hier moeten in korte tijd veel huizen worden gebouwd. Deze zijn vaak slecht van kwaliteit. Ook hier is de hygiëne slecht en er is vaak niet goed of niet genoeg eten. Daar komt nog bij dat werkdagen lang en zwaar zijn. Een ongeluk in een fabriek zit in een klein hoekje. Raak je gewond, dan word je ontslagen. Geld voor een dokter is er dan vaak niet. Nog steeds is men voornamelijk afhankelijk van de liefdadigheid van de rijken en de kerk. Vanuit de kerk regelt de diaconie dit. Deze biedt ‘hulp waar geen (andere) helper meer is'.

Bescherming van de armen in het begin van de 19e eeuw

In de 19e eeuw zijn er nog geen goede sociale wetten om mensen te beschermen tegen slechte leefomstandigheden. Vanaf 1801 wordt volksgezondheid (en hiermee armenzorg) wel opgenomen in de Grondwet. De overheidsbemoeienis blijft echter beperkt vanwege het verzet van de kerken.
De burgerlijke overheid krijgt wel de beschikking over de uitgaven van de armbesturen. Maar 18 jaar later blijkt dat er toch weinig veranderd is. Een nieuwe Armenwet beschrijft dat de diaconieën en armbesturen verantwoordelijk blijven voor hun eigen armen, net als de eeuwen daarvoor.
Dit wordt ook zodanig uitgevoerd wanneer we kijken naar de geschiedenis van Kiel-Windeweer. Het komt dan voor dat kinderen niet naar school gaan, omdat er geen brood is om mee te nemen. Meester Tholen schakelt hiervoor in de winter van 1845 de diaconie in. Op dat moment zijn er zeker 15 kinderen die geen brood mee kunnen nemen van huis. Ook de volgende winters zorgt de diaconie voor brood.

Vanaf 1828 worden de procedures strikter. Een diaconie moet een begroting maken waarin staat hoeveel alleenstaande personen door de diaconie worden ‘gealimenteerd’. Het gaat hierbij om: voeding, kleding, huisvesting, turf, uitdeling in geld, schoolgeld, vaccinatie, medicinale hulp en begrafeniskosten. Ondanks de strikte procedure is er wel aandacht voor schrijnende gevallen. Zoals bij Trientje de Vries in de inleiding van dit stuk.

Wat houdt de armenzorg in?

Onder de armenzorg valt dan, zoals eerder te lezen, niet alleen de algemene bedeling aan armen die thuis wonen. Er is meer. Zo is er bijvoorbeeld ook de verzorging in instellingen, zoals bejaarden-, wees- en ziekenhuizen. Ook zijn er hofjes voor weduwen en inrichtingen voor bedelaars en moeilijk opvoedbare kinderen. Dan heb je nog de medische armenzorg, armenscholen en instellingen voor bijzondere doelgroepen, zoals zeelieden. En er zijn commissies die ’s winters brood of soep uitdelen, pandjeshuizen en spaarbanken.

Het burgerlijk armbestuur

Het burgerlijk armbestuur helpt degenen die van de kerken geen hulp krijgen. Dit zijn vaak niet persé onkerkelijken. Die zijn er namelijk bijna niet. Het zijn vaak mensen die een oppervlakkige band met hun kerk hebben of wiens gedrag de kerkelijke armbestuurders niet aanstaat.
Het onderscheid tussen kerkelijk en burgerlijk armbestuur is niet altijd duidelijk. Soms is er ook geen burgerlijk armbestuur. Dan neemt de kerk de honneurs waar. Er wordt dan een subsidie verstrekt aan een lokaal kerkelijk armbestuur, die jou zo onderhoudt.
Instellingen van de burgerlijke armenzorg zijn geen gemeentelijke instellingen. Ze worden vaak bestuurd door gegoede burgers. Maar de overheid houdt er wel in meer of mindere mate toezicht op.

De Armenwet van 1854

Met de Grondwet van 1848 en de Armenwet van 1854 verandert er wel iets. Als arme kan je nu alleen nog maar aankloppen bij de gemeente waar je geboren bent. Alleen als de kerken tekortschieten mogen burgerlijke armbesturen bijspringen. Na verloop van tijd moeten de gemeenten echter een steeds groter deel bijschieten.
Er worden bedelingmaxima vastgesteld. 35 cent per week voor een alleenstaande volwassene in de winter en een gulden per week voor een gezin.
De onkosten van de diaconieën en armbesturen worden voornamelijk bekostigd vanuit kerkelijke collecten, giften en legaten. Zo ontvangt de hervormde gemeente in Hoogezand in 1840 een groot legaat van 6000 gulden van mr. Michael Lentz. Hij is de zoon van de overleden predikant Adam Lentz. 2000 gulden is bestemd voor de armenzorg. Soms bezit een diaconie ook land of landhuizen, waarvan de huur voor de armenzorg bestemd is, zoals de hervormde diaconie in Kiel-Windeweer.

Armenzorg gezien vanuit de politiek

Er zijn destijds drie politieke stromingen: liberalen, socialisten en confessionelen. Zowel de liberalen als confessionelen zijn in eerste instantie tegenstander van sociale wetten. De liberalen zijn de grootste groep, die voornamelijk bestaat uit rijke mannen. Zij vinden dat ieder in zijn eigen levensonderhoud moet voorzien. Ook de confessionelen (de katholieken en protestanten) zijn geen voorstander van sociale wetten. Enerzijds biedt de kerk al hulp, anderzijds zegt men “als God had gewild dat je geld had, dan zou je nu wel geld hebben”.
De socialisten staan er anders in. Zij vinden dat iedereen gelijkwaardig is en dat de overheid op moet komen voor arme arbeiders. Zij zijn echter sterk in de minderheid en hebben weinig te zeggen in het parlement.

Een andere aanpak

Als er in 1873 een economische crisis ontstaat slaan de liberalen om. Ze vinden nu wel dat de overheid de taak heeft om iets te doen aan het armoedeprobleem. Dit zorgt in 1874 voor de eerste échte sociale wet: het Kinderwetje van Van Houten. In deze wet staat dat kinderen onder de 12 jaar niet meer in fabrieken mogen werken. Ook andere wetten zorgen voor betere omstandigheden. Waaronder de leerplichtwet van 1901. Deze verplicht kinderen van 6-12 naar school te gaan. De Ongevallenwet zorgt ervoor dat werknemers die niet meer kunnen werken door een fabrieksongeval een kleine uitkering krijgen. De Woningwet geeft voorschriften voor de bouw van goede woningen. En het Staatspensioen zorgt voor een inkomen na het werkende leven. Ook algemene voorzieningen zoals de aanleg van riolering en waterleiding verbeteren de omstandigheden.

Schooklas aan het einde van de 19e eeuw
En schoolklas aan het einde van de 19e eeuw. Vermoedelijk van de zogenaamde tweede Hoogezandsterschool aan de Brugstraat, later Meint Veningastraat.

Eerder gaf men de persoon zelf de schuld van het leven in armoede. In de loop van de 19e eeuw realiseert men zich dat armoede ook te maken kan hebben met omstandigheden. Voorbeelden hier van zijn een slechte oogst (seizoensgebonden armoede) of een persoonlijke situatie.

Werk- en armenhuizen

Armenhuizen zijn er al heel lang. In Zuidbroek wordt voor Noord- en Zuidbroek al een armenhuis gesticht in 1524. Stichter is pastoor Hemmo die in dat jaar een rente schenkt voor “den armen huijssitten tho Suedstbroecke ende Noertbroecke”.

In de loop van de 19e eeuw is alleen bedeling niet meer de belangrijkste oplossing. Ook scholing en werkverschaffing worden onderdeel van armenzorg. De armenwet van 1912 schreef voor dat ondersteuning zoveel mogelijk in de vorm van loon voor arbeid moest worden gegeven. 
Zo zijn er steeds meer werkhuizen, zoals aan de huidige Oudeweg 107 in Westerbroek. Dit huis ontstaat waarschijnlijk door het mislukken van de aardappeloogst, waarna het beroep op de diaconie steeg. Ook staat er een werkhuis aan de Nieuweweg 102 te Muntendam (vanaf 1912) en aan het Oude Kleinemeersterdiepje in Sappemeer. Het armen- of werkhuis moet absoluut geen paleis zijn. Het moet er juist voor zorgen dat men er een afkeer tegen krijgt. Hier leert men arbeidzaamheid, spaarzaamheid en een zedelijke levenswijze. Kinderen krijgen bovendien de mogelijkheid om naar school te gaan. Het huis wordt doorgaans beheerd door een 'vader en moeder'. 

Het aantal armen- of werkhuizen laat wel zien dat er genoeg mensen zijn die hulp nodig hadden. In Sappemeer staat een armenhuis aan de Kleinemeersterstraat. En het succes van het armenhuis in Sappemeer draagt bij aan de oprichting van een burgerlijk armenhuis in Hoogezand in 1901. In de gemeente Slochteren staat het armenhuis Edsersheerd aan de Stichtinglaan 2. In Schildwolde staan zelfs twee armenhuizen. Het armenhuis behorende bij de Hervormde kerk aan de Schildwolderdijk 4 en het armenhuis van de Gereformeerde kerk aan de Schildwolderdijk 28. Zo zijn er wellicht nog een aantal meer. Uiteindelijk verdwijnen de armen- en werkhuizen. Ze krijgen een nieuwe bestemming of worden afgebroken.

Voormalig armenhuis in Hoogezand  Voormalig armenhuis in Westerbroek
Op de eerste foto het voormalig Burgerlijk Armenhuis in Hoogezand aan de Kerkstraat 267. Foto genomen in 1915. Op de tweede foto het voormalig armenhuis in Westerbroek aan de Oudeweg nr. 107a. De foto is uit 1994, het pand in inmiddels afgebroken.

Actieve armenzorg

Pas in 1912 kan de overheid actief armenzorg gaan bedrijven. Elke gemeente krijgt een armenraad. In Hoogezand-Sappemeer wordt deze voorgezeten door burgemeester Van Roijen. Als de overheid meer taken krijgt wat armenzorg betreft, raken de diaconale arm- en werkhuizen uit de tijd. Tussen 1900 en 1930 worden veel van deze huizen gesloten.
De economische crisis van de jaren 30 maakt de situatie echter niet beter en daarom worden er overal crisis-comités opgericht, zoals in Noordbroek en Slochteren. In de archieven vinden we dan ook verschillende stukken over de oprichting en subsidiëring van deze comités. Levensmiddelen, brandstof, kleren, schoeisel en andere goederen worden ingezameld voor de werklozen.

Naar aanleiding van de werkloosheid ontstaat in Sappemeer de Arbeidsbeurs aan de Kleinemeersterstraat. Of deze erg effectief is valt te betwijfelen. Van de ruim 3700 mensen die in 1937 en 1938 werk vinden, heeft maar 15% een baan gevonden via de Arbeidsbeurs. Vanaf 1948 worden ook de inwoners van de gemeente Slochteren aangewezen op het later genoemde Gewestelijk Arbeidsbureau Hoogezand-Sappemeer. Als men in 1960 het bureau wil sluiten ontstaat daartegen veel verzet. De inwoners van Hoogezand, Sappemeer, Zuid- en Noordbroek zouden worden aangewezen op het bureau in Veendam en de inwoners van Slochteren op het bureau in Delfzijl. Qua reisafstand, -tijd en de huidige werkplekken van de inwoners zou deze keuze niet logisch zijn. Men zag dit in en de situatie bleef ongewijzigd.

In 1942 wordt het burgerlijk armbestuur in Hoogezand opgeheven. De waarnemende burgemeester schrijft in een brief aan de Sicherheitsdienst dat het anti Nationaal Socialistische armbestuur zich aan ergerlijke Jodenbevoordeling schuldig heeft gemaakt. Dit is een schandaal tegenover de Arische bevolking. Hiermee komt de armenzorg rechtstreeks onder het beheer van de burgemeester en de gemeente. Het burgerlijk armbestuur in Sappemeer wordt in de oorlog niet opgeheven. Dit bestuur wordt kort na de samenvoeging van de gemeenten in 1949 opgeheven. Ook in Slochteren blijft het Burgerlijk Armbestuur tijdens de oorlog bestaan. De invloed van de oorlog lees je wel terug in de notulen. Zo lezen we in de notulen van januari 1945 dat dhr. Sijtsema niet aanwezig is bij de vergadering. Reden hiervoor is dat zijn rijwiel gevorderd is.

Het voormalig burgerlijk armbestuur van Sappemeer
Foto van het voormalig burgerlijk armbestuur van Sappemeer. Foto genomen aan het einde van de jaren veertig.

Meer recente ontwikkelingen

Ook nu kennen we nog armoede, ook al is deze niet altijd duidelijk zichtbaar voor buitenstaanders.
Bijstand is nu de gebruikelijke term voor armenzorg. Deze wordt vanaf 1965 een recht. De Algemene Bijstandswet (ABW) vervangt de Armenwet van 1854 die in de loop der tijd nauwelijks was aangepast. Hiermee komt de armenzorg voor het belangrijkste deel bij de overheid te liggen. Maar toch blijven kerken en andere instellingen een rol spelen. Ook het Leger des Heils, de Odd Fellows en de vrijmetselarij dragen een steentje bij. Bovendien kan men nu bijvoorbeeld terecht bij de Voedselbank en Kledingbank. Ook kleinere particuliere initiatieven staan steeds meer in de kijker. Denk hierbij aan weggeefwinkels en -kasten.

Leger des Heils pand in Hoogezand
Rechts de Fabriekskade in Hoogezand met het pand van het Leger des Heils. Foto genomen in 1966.

 

Publicatiedatum: 2 oktober 2023
Auteur: Rachel Hiemstra
Bronnen: