Sappe de duivelse pachtinner: een sage over het ontstaan van Sappemeer
Lang, lang geleden…
Toen Groningen nog een uitgestrekt veengebied was, viel er niet veel te halen in het Ommeland, maar dat veranderde met de stichting van de kloosters. De monniken zagen de waarde van het bruine goud waarop ze leefden, begonnen met de ontginning van het veenlandschap en een deel van het land verpachtten ze aan mensen uit de omgeving.
Eens per jaar is het voor de pachters tijd om de pacht af te dragen. Sappe, een stevige kerel met een flinke bos zwart haar, helblauwe ogen en een opvallend groot stel handen, wordt aangesteld als pachtinner. Sappe is echter geen vriendelijke man, hij is berucht en jaagt mensen bewust angst aan. ‘Sappe de satan', noemen ze hem ook wel, “want hij is bevriend met de duivel!” De abt was met deze angstaanjagende verschijning wel verzekerd van het ontvangen van de pacht. Zal dat zijn wat hij gedacht heeft bij de aanstelling van Sappe?
In een goed jaar, met een goede oogst en opbrengst, viel het allemaal wel mee, maar in een slecht jaar… Kon je je pacht niet betalen? Dan zorgde Sappe er wel voor dat hij niet met lege handen thuis kwam. Dan was hij in z’n element. Want wat is er leuker dan die arme mensen de schrik van hun leven te bezorgen, ze te ontdoen van al hun bezit en ze vervolgens te verjagen van het land waar ze hun ziel en zaligheid in hadden gestoken?
“Hahahahahahahaaa! Dat was weer een duivelse streek van mij”, bulderde zijn valse lach, die tot in heinde en verre te horen was, over het landschap, als hij weer eens een boerderij geplunderd had. En de duivel lachte dan mee en sloeg met zijn staart op de grond tot de bodem trilde en er gaten in het veen ontstonden.
In het veengebied ontstonden steeds meer gaten en langzamerhand liepen ze vol water. In de natte herfst- en wintermaanden werd het veengebied een groot moeras met her en der een hoge zandrug. De zandruggen trotseren was in de zomer al een gok, laat staan in de natte en donkere winter. Raakte je de weg kwijt en liep je het moeras in, dan was er geen weg terug. Het duivelse moeras had geheime krachten die je naar beneden zogen. Ze gaven nooit iets terug van wat erin gekomen was. Dan waren er ook nog dwaallichten die menig werkman en reiziger verleidde van de zandrug te gaan, rechtstreeks het moeras in. Verdwenen waren ze en nooit meer werden ze gezien…
Sappe was inmiddels een gehaat man en het hart van de burgers was hen in de schoenen gezonken van angst. Zo kon het echt niet langer, Sappe moest weg! Moedig als ze waren , stapten een aantal mannen en vrouwen naar de abt om hun beklag te doen. Maar zo vriendelijk als hij was toen hij hen naar binnen liet, zo boos en geïrriteerd was hij toen ze hun beklag uitten over pachtinner Sappe. Hij wees hen erop dat ze zich vergisten. Het klooster kon niet zonder deze moedige, betrouwbare en ijverige dienstknecht die zijn werk vol overgave deed. De burgers moesten zich schamen. Sappe was essentieel voor de uitoefening van gerechtigheid in dit gebied. Het zou ten onder gaan zonder Sappe. Alle hoop op een beter leven was vergaan. Verslagen vertrokken de burgers naar huis om de thuisgebleven familie en bekenden te verwittigen.
Toen Sappe hoorde wat er gebeurd was, stuurde hij het ene na het andere gezin weg, huis en haard achterlatend. Hij liet zijn stem weer luid klinken: “dat was weer een duivelse streek van mij”, en zijn bulderende lach schalde over het land. Als de duivel dat hoorde, lachte hij weer mee en sloeg wederom een gat in de veenbodem.
Sappe was niet te stoppen. Er was alleen iets wat de abt niet wist. Sappe was niet zo betrouwbaar als hij dacht. Sappe bestal niet enkel de pachters, maar ook het klooster. De geïnde pacht ging naar het klooster, maar stiekem verhoogde hij de pacht en hetgeen hij te veel inde hield hij voor zichzelf. Hoe meer geld hij kreeg, hoe meer hij verblind werd door het geld en gretiger hij werd. Zijn kapitaal verstopte hij in zijn hut vlakbij de kloostermuur. ’s Avonds telde hij zijn geld en de duivel raakte hiervan op de hoogte. Toen hij op een avond weer zat te tellen en dacht dat hij de duivel te slim af was geweest, was ook de duivel er klaar mee, het was tijd voor de wraak van de duivel.
De duivel bezocht één van Sappes slachtoffers, die helemaal niets meer bezat, zelfs zijn gezin had hem verlaten. De duivel vertelde de man dat er een goudschat verborgen was achterin het veengebied, precies onder de veenlaag. Iedereen zou deze schat kunnen vinden, maar de plek was erg gevaarlijk. Niemand durfde, tot Sappe het verhaal ter ore kreeg. Blind door zijn hebzucht pakte hij een schop en trok het veen in. Stiekem op de voet gevolgd door de man van wie alles afgenomen was. Op de derde dag van zijn zoektocht ging Sappe weer aan het graven, maar door de regen van die nacht liep het grote gat dat hij gegraven had vol met water. Toen Sappe zich boog boven het fat om met zijn schop de diepte te bepalen zag de stiekeme achtervolger zijn kans schoon. Snel kwam hij achter de hoop grond tevoorschijn, gaf Sappe een flinke duw en riep: “verzoep doe duvel!” Sappe viel in het gat en nooit zou hij weer bovenkomen.
Toen Sappe weg was, verdween ook de duivel uit de streek. De gaten in het veen werden almaar groter en vormden zich uiteindelijk tot een meer, het Sappemeer of het Duivelsmeer. Het meer is er niet meer. Omdat in 1618 het Winschoterdiep werd doorgetrokken tot aan het meer, liep het leeg. Het veen werd afgegraven en het land ontgonnen. Toen een aantal verveners zich hier vestigden in 1621 werd het dorp gesticht wat wij nu allemaal kennen als Sappemeer. Het was het eerste centrum van de Veenkoloniën. Oorspronkelijk was Sappemeer groter dan Hoogezand. Pas toen de industrie zich in de negentiende eeuw vestigde in Hoogezand, groeide het dorp tot aan Sappemeer. In 1949 werden beide dorpen samengevoegd tot één gemeente.
In 2018 werd er door filmmaker en fotograaf Paul Bezuijen een film gemaakt over het verhaal van ‘Sappe de Pachtinner'.
Publicatiedatum: 7 juli 2020 Bronnen: |