Scheepsjagers

Midden-Groningen in de 18e eeuw

Het Groningen van nu bestaat uit een wirwar van wegen opgetrokken uit asfalt of stenen. Een paar eeuwen geleden was dat wel anders. Om je te verplaatsen was je afhankelijk van je paard of de benenwagen. De zandwegen waarover men zich verplaatste veranderden bij droogte in flinke stofwolken en in natte tijden in grote modderpoelen. U kunt zich voorstellen dat vervoer over water een uitkomst was. Omdat schepen nog niet uitgerust waren met motoren was men afhankelijk van de wind, maar op de binnenvaart zorgde dat voor problemen. De vele bruggen en sluizen en de breedte van de kanalen zorgden ervoor dat zeilen geen optie was. Schepen moesten dus op een andere manier voortbewogen worden.

De bekendste persoon langs de waterkant

Uiteraard kon je als schipper je eigen schip voorttrekken of zelf een paard kopen, dit deden bijvoorbeeld de beurtvaart- en trekschuitschippers en snikkevaarders. Zij onderhielden een geregelde dienst voor vracht of passagiers langs de vaart en waren gebonden aan vaste aankomst- en afvaarttijden. Daarom werkten zij met een vaste scheepsjager. De schipper zelf blijft gewoonlijk aan boord, staand aan de helmstok, om waar mogelijk elk zuchtje wind te benutten voor wat extra snelheid. Vaak werden ook de schippersvrouw en –kinderen ingezet om in de halster te hangen en het schip te trekken, maar velen huurden een scheepsjager in.
De scheepsjager bood aan tegen betaling het schip voort te trekken met behulp van zijn paard. Het beroep van scheepsjager stond laag in aanzien, maar het zorgde wel voor een nieuwe vorm van inkomsten. Scheepsjagers waren vaak kleine boertjes of boerenzonen die op de boerderij wel gemist kunnen worden en iets wilden bijverdienen. De schout van Uithoorn typeerde de scheepsjagers als: “een hoop volk dat over het algemeen behoort tot één der laagste en onordelijkste klassen der maatschappij zonder enige opvoeding of zeden en bij herhaalde ondervinden gebleken volkomen onvatbaar te zijn voor de taal van de rede, billijkheid of wetten." Wanneer precies de eerste scheepsjagers in onze gemeente verschenen is niet bekend, maar in de 18e eeuw werd het beroep in ieder geval al volop uitgeoefend langs de kanalen. Dat je als scheepsjager of jaagpaard gevaar liep wordt duidelijk als we de kranten erbij pakken. Zo komen we de volgende artikelen tegen uit 1892, 1932 en 1927:


 krantenartikel scheepsjager die door zijn paard werd vertrapt 
 Krantenartikel over een aangereden paard  krantenartikel over scheepsjager die levenloos uit het kanaal werd gevist.    

De scheepsjager liep met zijn paard langs de kanalen om zijn paard en zichzelf aan te bieden aan schippers. Het pad dat aan weerszijden van de kanalen lag noemde men het jaagpad. Een rolpaal zorgde ervoor dat men langs de jaaglijn ook scherpe bochten kon nemen en het schip niet tegen de wal werd getrokken. Het scheepsjagen is een vak apart, waarvoor wel enige kennis van zaken nodig is om de zwaar beladen schepen op gang te krijgen en veilig door sluizen, langs bruggen en bochten te loodsen. Bovendien moest de scheepsjager ingevoerd zijn in de vele regels die het scheepvaartverkeer kent. Een goed jaagpaard was belangrijk, het hoefde niet mooi te zijn, maar wel taai en sterk en bij voorkeur ook een beetje vlug, zodat het span na een vracht de terugreis snel kon afwerken. Scheepsjagers hadden meestal een vast traject waarlangs ze liepen, bijvoorbeeld tussen twee bruggen, sluizen of knooppunten van vaarwegen. Op het volgende traject stond dan weer een andere scheepsjager die het schip overnam. De tarieven van de scheepsjagers stonden niet vast, maar waren afhankelijk van de grootte van het schip, de afstand, de windsterkte en het gewicht van de lading.


 Bocht in het kanaal met een rolpaal.  scheepsjagers met paarden lopendAfbeelding 1: 1903, de 'Ombocht' naar Anneveenschekanaal met links de Dorpsstraat met een zogenaamde rolpaal. 
Afbeelding 2: Scheepsjagers, zonder datering.

Schutstallen en scheepsjagerspenningen

Het scheepsjagen beperkte zich niet tot overdag, ’s nachts ging het werk gewoon door. Daarom verschenen er in de buurt van bruggen en kanalen schutstallen bij cafés. Scheepsjagers konden hier overnachten en hun paard stallen. De zaken werden geregeld door de stad Groningen. De stalhouder (een door de Stad aangestelde presmeester) hield toezicht op het scheepsjagersbedrijf. Hij zorgde ervoor dat de stal voor de paarden schoon bleef, er geen zieke paarden werden gestald, er geen paarden los langs het kanaal liepen en dat de jaagpaden schoon en obstakelvrij bleven. Scheepsjagers en hun paarden werden bovendien door de stalhouder geregistreerd om wildgroei te voorkomen.
In 1879 vervielen echter alle oude regelementen bij Koninklijk Besluit en had iedereen de bevoegdheid om langs de kanalen te ‘jagen’, er was nu sprake van vrije concurrentie. Wat men voorheen probeerde voorkomen gebeurde nu. Jan en alleman bood zich aan als scheepsjager en de toeloop van personen die er totaal geen verstand van hadden deed het scheepsjagersbedrijf geen goed. Caféhouders sprongen hierop in door zelf schutstallen te gaan exploiteren, wat het drankmisbruik in de hand werkte. Regelmatig braken er vechtpartijen uit tussen scheepsjagers onderling of tussen scheepsjagers en schippers. Schippers waren niet blij met het Koninklijk Besluit en begonnen direct na het intrekken van de oude verordeningen met klagen. Schippersverenigingen trokken bij de Kamer van Koophandel aan de bel, maar ook zij stonden machteloos omdat er geen regels meer aan het scheepsjagersbedrijf waren gebonden. Schippers klaagden voornamelijk over het gevraagde jaagloon en de “onhebbelijke en brutale wijze” waarop de scheepsjager werkte.
Gelukkig greep de overheid in 1902 in. Schippersvereniging ‘Vooruit’ uit Groningen had een voorstel ingediend, wat men bijna geheel overnam. Zij pleitten voor vaste tarieven, wachtlokalen bij sluizen en registratie van scheepsjagers. Een geregistreerde scheepsjager zou bovendien een penning moeten dragen zodat hij voor schippers herkenbaar was. Op 1 juli 1903 trad de ‘verordening op het scheepsjagersbedrijf’ in werking. De eerste penning werd uitgereikt aan Uildrik Lamein uit Eexterveenschekanaal. Er zijn twee soorten penningen in omloop geweest. De oudste was aan de voorkant voorzien van het wapen van de provincie Groningen en aan de achterkant van een nummer. De penningen die vanaf de jaren dertig werden verstrekt werden bij Fongers geslagen en waren eenvoudiger van vorm en voorzien van een groot nummer op de voorkant. De penning werd vergezeld met een certificaat. Men komt vrijwel nooit meer een penning met bijbehorend certificaat tegen. Het Veenkoloniaal Museum heeft een nummerlijst van penningen en hun houders.
Ruim 45 jaar werd er op deze manier gewerkt, tot de laatste penning werd uitgereikt op 3 december 1948 aan Hendrik de Beere uit Gasselternijveenschemond.


 Inschrijving van een scheepsjager in het bevolkingsregister van SappemeerInschrijving van een scheepsjager in het bevolkingsregister van Sappemeer 1870-1879 

Jaagpaden

Wie een vergunning had kon in eerste instantie scheepsjagen van het Winschoterdiep tot aan het Renselverlaat, het Muntendammer-, Ooster- en Westerdiep, de Pekel A, Stadskanaal, Ommelanderwijk, Zuidwending en een deel van het Kieldiep. In 1909 werd het traject Groningen – Stroobos toegevoegd en in 1910 het Borger- en Tripscompagniesterdiep. Tot 1924 was het bovendien verboden om vanaf het Kielsterverlaat tot aan het Winschoterdiep te jagen. De gemeente Hoogezand en een aantal particulieren hielden het jagen tegen, omdat ze geen schippers en scheepsjagers over hun land wilden hebben. Pas na de rechterlijke uitspraak in 1924 kwam een jaagpad tot stand.

De scheepsjager: een karakteristiek figuur

De verhalen over het scheepsjagen zijn talrijk. Zo was er een psalmen zingende scheepsjager, niet omdat hij zo gelovig was, maar dat hij de ‘versjes’, die hij tijdens een bijeenkomst van dominee Van Petegem had gehoord, wel aardig vond.
Een ander verhaal beschrijft een paar schoolkinderen die in 1927 een deel van een volwassen mannenduim vonden langs het Boven Oosterdiep. Toen ze thuiskwamen en dit aan hun ouders vertelden, schakelden deze de Politie in. De Politie vond al gauw de rechtmatige eigenaar van de duim, scheepsjager Jan Kram. Toen hij ’s avonds aan het jagen was kwam zijn duim bekneld in de jaaglijn en brak af. Onverhoopt was hij naar de dokter gegaan en had het stukje duim laten liggen langs het jaagpad. De dokter had ondertussen de duim weer keurig dichtgenaaid.
De vrouw van Bertus Steenhuis, woonachtig aan boord van een skûtsje, zal ook niet erg gelukkig zijn geweest met het beroep van haar man. Toen collega Harm Pot op een dag belangstelling toonde voor hun skûtsje en daarvoor zijn paard wilde inruilen ging Bertus daar meteen op in. Onder het genot van een borrel werd de koop gesloten. Harm Pot wilde het schip de week erna komen halen, maar Bertus stond erop dat hij het meteen meenam. Daarmee zorgde Bertus ervoor dat hij en zijn vrouw meteen op straat stonden! De huisraad werd aan wal gezet en Steenhuis kocht een paar strobalen bij een boer om een tijdelijk onderkomen te bouwen.


 Scheepsjager met paard langs het water lopend  scheepsjagers met paarden langs het water lopend.Afbeelding 1: 1915, Winschoterdiep met links de Hoofdstraat en rechts de Zuiderstraat, later Hoofdstraat ter hoogte van perceelnummer 150. Links op de voorgrond een scheepsjager.
Afbeelding 2: Scheepsjagers, zonder datering.

Aan alles komt een einde

Met de komst van motorschepen en ‘opduwertjes’ (klein bootje met een diesel- of petroleummotor van 6 pk of meer, die achter het schip wordt gebonden), maar ook het toenemende vervoer van goederen over de weg, werd de scheepsjager echter steeds minder gevraagd. Scheepsjagers zagen dat dit het einde van hun werk zou kunnen zijn. Er gaan verhalen dat jagers moedwillig staaldraad in het kanaal gooiden om de schroef van motorschepen en opdrukkers vast te laten lopen. Maar ondanks deze streken vond de motorvaart zijn doorgang. Na de Tweede Wereldoorlog loonde het jagen niet meer en verdween daarmee een van de meest karakteristieke beroepen langs het water.

Sporen uit het verleden

In veel plaatsen vinden we nog straatnamen die herinneren aan de scheepsjagertijd, zoals ‘Jaagpad’, ‘Trekpad’ of ‘Trekweg’. Voorbeeld hiervan is de Trekweg langs het Winschoterdiep in Zuidbroek. Ook het kunstwerk in Sappemeer dat in 1978 door burgemeester Amerika werd onthuld herinnert aan de tijd van scheepsjagers.


 Kunstwerk 'De scheepsjagers' gemaakt door Ger PiekKunstwerk 'De scheepsjagers' gemaakt door Ger Piek, aan de Noorderstraat ter hoogte van perceel nr. 302.

 

Publicatiedatum; 7 november 2018
Auteur: Rachel Hiemstra