Joodse slagers

Het beroep van slager was een veel voorkomend beroep binnen de Joodse gemeenschap in de dorpen in Midden-Groningen. Dit betekende echter vaak geen welvarend leven, veel van hen leefden onder armoedige of eenvoudige omstandigheden.

Slagers en slachters

Tussen omstreeks 1800 en 1850 waren slagers vooral slachter, dit hield in dat ze vaak geen winkel houden waar het vlees verkocht werd. Dit slachten werd vermoedelijk aan huis bij de ‘klant' gedaan.
Na 1850 bleef het slachten aan huis bestaan, maar ging men bovendien speciale slachtplaatsen inrichten. Freerk Cohen en zijn vrouw Leentje Jacobs Colthof deden dit. In 1863 kochten ze een huis in Sappemeer met slagerij. Veel eisen werden er destijds nog niet gesteld aan zo’n slachtruimte, want de plek werd tevens gebruikt als opslagplaats voor boter, erwten, appels, aardappelen en zelfs petroleum!

Strengere eisen

In de loop der tijd werd de slagerijen steeds meer geprofessionaliseerd. Zo moest men voor een slagerij een hinderwetvergunning aanvragen en werden er steeds strengere eisen aan slagerijen gesteld om besmetting van het vlees tegen te gaan.
Één van de oudst teruggevonden hinderwetvergunningen in onze omgeving stamt uit 1877 en is van Meijer Levie. Slachting mocht alleen binnenshuis plaatsvinden, om ongedierte op het vlees te beperken, en slachtafval moest meteen uit de slachterij verwijderd worden. Daarvoor had hij een goed overdekte, van steen gemetselde bak nodig, zodat bijvoorbeeld honden het niet mee konden nemen. Het bezinksel moest Meijer dan regelmatig uit de bak scheppen om het vervolgens in de tuin te begraven.
Later gingen vermoedelijk ook ethische overwegingen een rol spelen. Zo werd er bij slagers Lazarus van Geuns en Simon Cohen op aangedrongen dat slachtingen absoluut niet in het openbaar mochten plaatsvinden en niet vanaf de openbare weg zichtbaar mochten zijn. Samuel Mozes mocht geen stankoverlast veroorzaken, dus werd hij verzocht z’n afvalput vijftig meter van de bebouwing te plaatsen. Voor het dak waren poreuze materialen zoals stro en isolatie uit den boze, dakpannen dichtgesmeerd met kalk waren de eis.
Vanaf omstreeks 1900 moest ook de vloer van steen zijn en een afvoergoot bevatten. Abraham Bollegraaf uit Hellum moest bijvoorbeeld zijn afval en spoelwater via een met hout bedekte gemetselde goot naar een ruim twee vierkante meter grote bak afvoeren. Afvoeren naar een sloot mocht absoluut niet.
Ook wanneer de grootvader van A. Bosgraaf in 1922 een slagerij wil oprichten in Foxham zijn daar heel wat regels aan verbonden. Er verschijnt zelfs een artikel over in de krant, waarin de voorwaarden voor de vergunning werden opgenoemd. Vooral aan de vuilwaterbak zaten heel wat eisen, zo was men verplicht om deze te legen wanneer hij op twintig centimeter na gevuld was. 


 De Sluiskade. van links naar rechts Kruidenier Wolters, ( nummer 40 ) Schoenmaker Bouman, Slager Cohen, Sluismeester Boelkes ,Bakker Buining en kleermaker Dusing.1910: De Sluiskade. van links naar rechts Kruidenier Wolters, ( nummer 40 ) Schoenmaker Bouman, Slager Cohen, Sluismeester Boelkes ,Bakker Buining en kleermaker Dusing.

Not in my backyard!

Niet iedereen was blij met een slager in de buurt. In 1901 bleek dit wel toen Simon Simons in Sappemeer een slagerij wilde beginnen. De buren kwamen in opstand, omdat ze bang waren dat bloed en vuil met hoog water langs de weilanden van de buren zou gaan drijven en bij laag water zou gaan bezinken. De walm van ontbinding zou de waren van de grutter bederven, het zou slecht zijn voor de gezondheid en ga zo maar door. De buren waren boos.
Ondanks het feit dat Simons zich goed kon verweren tegen al deze protesten en het feit dat iedereen in de buurt zijn vuile, gebruikte water in de wijk loosde, bleef het College van B&W zijn vergunning weigeren. Uiteindelijk kreeg Simons één wethouder achter zich en kreeg hij z’n vergunning, alleen zaten daar wel een hele reeks haken en ogen aan. Hij moest onder andere muren bouwen tussen de slachtplaats en de stal en tussen zijn deel van het pand en dat van eigenaar Tijms en het schrobwater mocht niet in de wijk komen. De buren hadden gewonnen, want Simons moest wel toegeven aan de hoge eisen. Alleen wat de muren betrof kreeg Simons zijn zin, tussen de slachterij en de stal mocht hij een houten schot plaatsen.


 Links het pand van bakker Meijer. Rechts (gedeeltelijk zichtbaar) het woonhuis van de familie Lambeck, het pand waarin onder andere waren gevestigd slagerij Simons, melkboer Scheen en vervolgens cafe Carrousel. Daarnaast de ingang naar de school aan de Stationsstraat en ten noorden daarvan de onderwijzerswoning (Leonard Smid),vervolgens het pand van fietsenhandel annex kruidenierswinkel Pik, het pand (met platdak) van Ipema, later vishandel Huizing en het pand van bakker de Haan (later Perdok).Sappemeer, Stationsstraat, later Kees de Haanstraat, perceelnr. 27 en lager, ter hoogte van de ingang naar het Oosterpark (Noordersingel). Links het pand van bakker Meijer. Rechts (gedeeltelijk zichtbaar) het woonhuis van de familie Lambeck, het pand waarin onder andere waren gevestigd slagerij Simons, melkboer Scheen en vervolgens cafe Carrousel. Daarnaast de ingang naar de school aan de Stationsstraat en ten noorden daarvan de onderwijzerswoning (Leonard Smid),vervolgens het pand van fietsenhandel annex kruidenierswinkel Pik, het pand (met platdak) van Ipema, later vishandel Huizing en het pand van bakker de Haan (later Perdok).

De slagerij als winkel

Vanaf de twintigste eeuw werd er onderscheid gemaakt tussen de slachtplaats en de winkel. Voorheen gebeurde alles in dezelfde ruimte. Ook mocht men magen en darmen niet meer open maken op de slachtplaats, om besmetting te voorkomen. Hiervoor was nu een aparte ruimte nodig, de darmenwasserij. Bovendien was er een koelcel aanwezig. De slagerij van Simson Simons in Foxhol had al deze elementen, in 1922 vroeg hij er een hinderwetvergunning voor aan. Ook J. Nijveen uit Kiel-Windeweer begon zo in 1930 zijn eigen vleeswinkel.


 Vroegere slagerij F. Simons in Foxhol (1970). Met man en kind langslopend op de voorgrond.Vroegere slagerij F. Simons in Foxhol (1970).

Straatventers en hondenkarren

Niet iedereen begon zo’n vleeswinkel aan huis. Lang voor dat deze winkels überhaupt bestonden waren er al de venters op straat. Met een bak op het hoofd verkochten ze hun waar op straat. In de jaren twintig en dertig van de twintigste eeuw begon men dat toch wel een beetje ouderwets te vinden. De hondenkar was een stuk handiger. Trotse eigenaren van hondenkarren waren bijvoorbeeld Simon de Beer uit Sappemeer, Sam Simons uit Foxhol en Heiman Aptroot uit Martenshoek. De laatstgenoemde kreeg in 1902 een brief van B&W waarin stond dat hij zijn gele hond moest vastleggen of muilkorven, de hond zou namelijk gevaarlijk zijn. Naast hondenkarren had een enkeling een paard met rijtuig en werd op een gegeven moment de fiets populair.


 Op de voorgrond een jongen met een hondenkar1905: Voorbeeld van een hondenkar.

Vleeskeuring

Vanaf 1892 bestond in Hoogezand de vleeskeuring, die werd uitgevoerd door veearts de Vries, die ook in Sappemeer en Slochteren controleerde. Dit gebeurde echter steekproefsgewijs en was wat dat betreft niet helemaal betrouwbaar, maar men was tevreden. Over zijn opvolger, Huizinga, was men minder tevreden. Hij was iets te soepel en vlees dat was afgekeurd voor Engeland vanwege tbc kon volgens hem door de plaatselijke slagers nog prima verkocht worden. In Veendam, Pekela en Wildervank bestond destijds al een geregelde vleeskeuring, dat zagen sommige raadsleden in Hoogezand ook wel zitten. Hoogezand had de naam dat alles daar kon, vooral in Foxhol, waar de minder bedeelden woonden kon men slecht vlees voor woekerprijzen kwijt.

Importvlees

In 1912 werd de keuring echter wettelijk verplicht en was het gedaan met het Hoogezand waar alles kon. Achter de gemeentehuizen van Hoogezand en Sappemeer stond een keurlokaal waar de keuring plaatsvond. Zowel voor als na de slacht vond een keuring plaats en bij goedkeuring kreeg het vlees of de vis een keurmerk. Uiteraard was de keuring niet gratis, per keuring betaalde men keurloon. Hierover ontstonden problemen toen men vlees wilde invoeren dat elders geslacht was. Zo verkocht slager De Beer uit Sappemeer Argentijns rundvlees dat zonder organen ter keuring werd aangeboden. Juist in deze organen waren ziektes het best te ontdekken. Bovendien vonden slagers van lokaal vlees dit oneerlijke concurrentie, omdat het Argentijnse vlees goedkoop werd ingekocht en duurder verkocht, zonder erbij te vertellen dat het ingevoerd was. Daarom ontwikkelde men rode keurmerken om het vlees herkenbaar te maken. Sommigen verwijderden dit echter weer, waarna men kwam met het bord van veertig keer vijftig centimeter dat importeurs in hun etalage moesten zetten. In 1924 werd de vergunning voor het verkopen van ingevoerd vlees verplicht. Vergunningen werden verleend aan A. Mozes, D. de Beer, N. West en R.I. de Beer uit Sappemeer. In Hoogezand S. Nijveen uit Kiel-Windeweer en B. de Beer, een vleesgroothandel.


 Artikel uit 1921 uit het Volksblad Oost-Gorecht over Argentijns rundvlees. Artikel uit 1921 uit het Volksblad Oost-Gorecht over Argentijns rundvlees. Wellicht geschreven door veearts Huizinga?

Noodslachting

Wanneer er sprake was van een breuk of verstopping van het luchtkanaal van een dier was soms een noodslachting nodig. Het dier was verder gezond, dus kon het vlees best gegeten worden, als het maar op tijd geslacht werd. Als het dier stierf voor de slacht mocht het vlees niet meer geconsumeerd worden. Zo’n slacht kon je echter niet plannen, waardoor deze wel eens door de keuring heen slipten. Daarom stelde men in de jaren twintig verplicht dat een dergelijke slachting plaatsvond op een noodslachtplaats, die door de gemeente werd beheerd. Uiteraard kostte dit geld, vandaar dat de gemeente Slochteren aan de broers Bollegraaf in Hellum vroeg of zij in een dergelijk geval gebruik konden maken van hun slagerij en schietmasker en of afgekeurd vlees op hun grond begraven kon worden. De broers stemden in voor 250 gulden per jaar, plus 75 gulden voor get gebruik van hun woonkamer om de administratie te doen. Het begraven van vlees werd apart vergoed. Goedgekeurd vlees van een noodslachting werd door de plaatselijke slagerijen verkocht, zoals bij Esther Bollegraaf-Cohen in Slochteren. Uiteraard was dit vlees goedkoper dan dat van een normale slachting.Men noemde dit vlees ook wel vrijbankvlees, aldus H. V.d. Veen.

Ook in Schildwolde was zo'n noodslachtplaats welke in de jaren vijftig van de vorige eeuw nog in gebruik was, herinnert W. Veen zich. De plaats bevond zich aan een laantje aan de noordzijde van de Hoofdweg, oostelijk van de juffertoren. Het laantje is vernoemd naar de activiteiten die er plaatsvonden, het  'Slachthuislaantje'. Wanneer er een noodslachting werd gedaan dan werd dit aangekondigt met pamfletten aan de bomen langs de weg. Zo was iedereen op de hoogte. W. Veen: "Mijn ouders waren best wel blij als ik met de mededeling thuiskwam dat er een verkoop van noodslachtingsvlees zou plaatsvinden. Hup op de fiets en in de rij staan, wachten op je beurt bij het slachthuis."

Keurmeesters en hulpkeurmeesters

Naast de veearts was er vaak een hulpkeurmeester. In Slochteren was dat vanaf 1922 Heiman Bollegraaf, een neef van de eerder genoemde broers. Hij verdiende 1200 gulden per jaar en wilde graag een vergoeding voor zijn motorfiets, omdat hij flink wat kilometers maakte. Maar verschillende gemeenteraadsleden vonden hem maar lastig en dachten door zijn loon laag te houden dat hij wel een andere baan zou zoeken. De inspectie van volksgezondheid vond echter dat hij z’n werk goed deed en beaamde dat zijn loon te laag was. Toen hij in 1936 nog steeds in dienst was, kreeg hij eindelijk zijn rijwielvergoeding. Uiteindelijk blijft hij werken totdat Joden in november 1940 niet meer voor de overheid mogen werken.

Dit verhaal is gebaseerd op een verhaal uit het boek De Joodse gemeenschappen in Hoogezand-Sappemeer, Slochteren, Noord- en Zuidbroek en omliggende dorpen, 1724-1950. Er is nog veel meer te vertellen. Wilt u meer lezen dan verwijs ik u naar dit boek. Het is bij ons op de studiezaal in te zien, maar ook bij de Openbare Bibliotheek te lenen.

 

Publicatiedatum: 12 juni 2019
Auteur: Rachel Hiemstra

Bronnen:

  • De Joodse gemeenschappen in Hoogezand-Sappemeer, Slochteren, Noord- en Zuidbroek en omliggende dorpen, 1724-1950, E. P. Boon en J. J. M. Lettinck (2001)